|  | Antifascistische strijd in een verzuilde samenleving | 
John Postma
In het julinummer van het blad Grenzeloos vorig jaar is een 
artikel gepubliceerd over de antifascistische strijd in 
Nederland.(1) Het artikel is bedoeld als discussiestuk en het 
geeft een aanzet tot verdere uitdieping van het begrip 
antifascisme. Echter, in het artikel worden de antifascisten 
uit de jaren dertig onrecht aan gedaan. Daarnaast wordt 
gesuggereerd dat er in Nederland geen antifascistische 
grondhouding aanwezig zou zijn geweest. Wie echter een 
deel van de geschiedenis op een rijtje zet, komt tot hele 
andere conclusies. Het antifascisme heeft haar wortels in de 
antimilitaristische strijd, die onder andere vanuit de 
katholieke, confessionele en socialistische zuil is ontstaan.
Het antimilitarisme was begin 1900 geen dringend vraagstuk 
waar de arbeiders zich mee bemoeiden. Bij de aantreding van 
het rechtse kabinet Kuyper (1901) begon die interesse wel te 
ontstaan. De politieke koers die Nederland volgde was er een 
van een modern imperialisme, waarbij een sterke vloot en een 
sterk leger noodzakelijk werd geacht. Het versterken van de 
militaire macht stuitte op veel verzet en dat verzet werd een 
leidende gedachte binnen de arbeiders- en jongerenorganisaties. 
De strijd was zo nauw met de doelstelling van diverse 
organisaties verweven dat er nauwelijks verschillen waren te zien 
tussen de socialistische en confessionele organisaties. Niet alleen 
de arbeiders kwamen in het verzet, maar ook diverse kerken. 
Een belangrijke spil binnen de confessionele zuil was de 
organisatie Kerk en Vrede, die later ook actief werd binnen het 
antifascisme. Een aantal politieke partijen nam ook deel aan het 
antimilitarisme en dat kwam tot uiting in het partijprogramma. De 
Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP), Vrijzinnige 
Democratische Bond en de Christelijk Democratische Unie 
kozen voor een eenzijdige ontwapening. Zelfs na het uitbreken 
van de Eerste Wereld Oorlog (1914) behielden de politieke 
partijen het antimilitaristische standpunt. Een andere belangrijke 
spil in het antimilitarisme was de Jongeren Vredes Actie (JVA). 
Zij is in 1924 opgericht en is ontstaan vanuit de Vrijzinnige 
Protestanten. Het doel van de JVA was om geweldloosheid 
onder jongeren te propageren. Zij waren actief betrokken bij het 
mobiliseren en organiseren van acties tegen het militarisme en 
later tegen het opkomende fascisme. Als Hitler in 1933 de 
macht grijpt verandert er binnen het antimilitaristische landschap 
het een en ander. De Vrijzinnige Democratische Bond laat haar 
programmapunt 'eenzijdige ontwapening' in 1935 varen. In 
1937 kiest ook de SDAP kiest voor het schrappen van de 
eenzijdige ontwapening en gaat steunt zij de militaire opbouw. 
De Christelijk Democratische Unie is de enige politieke partij die 
consequent het standpunt is blijven handhaven. Het 
antimilitaristische standpunt binnen de arbeiders- en 
jongerenorganisaties krijgt ook een ander karakter. Naast het 
militarisme ziet zij een ander groot gevaar, namelijk het 
opkomend fascisme in Italië, Spanje en Duitsland. De 
vredesbeweging raakt echter sterk verdeeld over het gebruik 
van geweld in de strijd tegen het fascisme en de op handen 
zijnde burgeroorlog in Spanje. 
Antifascisme in de jaren dertig
Op initiatief van de Revolutionaire Socialistische Partij ontstaat in 1932
het Revolutionaire Eenheidsfront tegen Fascisme en Oorlog (ANTIFO). De
oprichting van een dergelijk front zorgt voor tweespalt binnen de SDAP.
Een groep SDAP'ers die ANTIFO steunt gaat verder onder de naam
Onafhankelijke Socialistische Partij. Bij de oprichting van ANTIFO zag men
de noodzaak tot een brede samenwerking tegen het opkomende fascisme.
Arbeiders en jongeren werden gemobiliseerd om een vuist tegen het
dreigende gevaar. De Jongeren Vredes Actie speelde een belangrijke rol in
de antifascistische beweging en zij liet een deel van haar pacifistische
idealen varen. Fascisme veroorzaakte een gevoel van onveiligheid en
onzekerheid en de JVA besloot dat 'het veilig voelen' belangrijker was
geworden dan het pacificeren van de bevolking. De steun aan het
(gewapende) verzet tegen de fascistische onderdrukker vond zij zelfs
geoorloofd. Als de eerste tekenen van een machtsovername door Hitler
zichtbaar gaan worden, organiseert de Internationale Rode Hulp een
solidariteitscampagne voor de slachtoffers van het nazi-regime. De eerste
stappen van antifascisme in Nederland zijn gezet door de Nederlandse Rode
Hulp, die onderdeel was van de Internationale Rode Hulp. Nadat Hitler in
1933 de macht daadwerkelijk heeft gegrepen, zijn veel Duitse antifascisten
naar Nederland gevlucht. Met de schaarse middelen zorgde de Nederlandse
Rode Hulp voor geld, onderdak en voedsel. Het opvangwerk werd vooral
verricht in de semi-illegaliteit. De Nederlandse regering wilde zich niet
bemoeien met buitenlandse politiek en zij wilde zo neutraal mogelijk
blijven inzake de conflicten elders. Ook wist de Nederlandse Rode Hulp
steun te krijgen uit de progressieve vleugels van de rooms-katholieke
kerk. Diverse rooms-katholieke sprekers zijn aanwezig op bijeenkomsten
van de Nederlandse Rode Hulp. Naast de samenwerking tussen verschillende
zuilen, was er ook heel duidelijk een pijnlijke scheiding merkbaar. Zo
werden communistische vluchtelingen opgevangen door de Nederlandse Rode
Hulp terwijl de socialistische vluchtelingen werden opgevangen door de
Nederlandse Verbond van Vakverenigingen (NVV) en de SDAP. Ook de
Communistische Partij Nederland (CPN) was bezorgdheid over het opkomende
fascisme. Zij pleitte tijdens een congres voor een 'antifascistische
coalitiepolitiek' en zij aasde op samenwerking met de sociaal-democraten.
Het lag in de bedoeling om een eenheidsfront te vormen met de SDAP en de
NVV om samen het fascisme in Nederland te stoppen. De SDAP en de NVV
wijzen echter elke toenaderingspoging  af, omdat zij bang zijn dat haar
leden zullen worden beïnvloed door de communisten. Als in 1936 de Spaanse
burgeroorlog uitbreekt, waar Spaanse anarchisten en communisten vechten
tegen de oprukkende fascistische legers van generaal Franco, kiezen de
SDAP, CPN en de NVV de zijde van de republiek. Voor de SDAP blijft het
slechts hierbij. Zij wenst de strijd tegen het fascisme niet tot haar
speerpunt te maken omdat er een mogelijke regeringsdeelname aan zit te
komen met de Rooms Katholieke Staatspartij. Op aandringen van Frankrijk
tekenen 26 landen in augustus 1936 een verdrag van 'non-
interventiepolitiek', waarbij iedere steun aan Spanje onthouden werd.
Binnen de politieke partijen was de CPN de enige die het
non-interventieverdrag afkeurde. Als in maart 1938 blijkt dat het
fascistische Italië van Mussolini en het nationaal socialistische
Duitsland van Hitler de fascisten in Spanje steunen, wordt de SDAP
kritischer ten aanzien van de non-interventiepolitiek. Tijdens
bijeenkomsten halen de SDAP en de NVV voor 300.000 gulden aan steun op,
bedoeld voor de arbeiders in de Spaanse republiek. Zoals het in de
verzuilde samenleving van Nederland gaat richtte iedere organisatie een
eigen comité op. De SDAP verbood echter haar leden om medewerking te
verlenen aan andere soortgelijke initiatieven. Veel leden waren het echter
niet eens met de partijlijn en zij besloten op persoonlijke titel mee te
doen aan andere comités zoals het comité Hulp aan Spanje. De
Internationale Rode Hulp organiseerde ook bijeenkomsten waar geld werd
ingezameld werd voor de Spaanse republiek. Zo haalde zij in januari 1937
circa 20.000 gulden op bij steunlokalen, bedrijven en bondskantoren. 
Comité Hulp aan Spanje
Om het verzet vanuit Nederland tegen het oprukkende fascisme 
in Spanje  meer gestalte te geven is, begin 1937 besloten tot de 
oprichting van comité Hulp aan Spanje. Sinds de oprichting is 
het één van de succesvolste samenwerkingsverbanden geweest 
tussen antifascisten uit alle geledingen van de maatschappij. Het 
comité bestaat uit leden van Kerk en Vrede, CPN, Wereld 
Vrouwen Comité tegen Oorlog en Fascisme, Katholieke 
Democratische Arbeiders, Comité van Waakzaamheid, 
Algemene Nederlandse Diamentenbewerkers Bond en 
individuele leden van de SDAP en de NVV. De SDAP en de 
NVV was nog steeds bang voor de invloed van communisten op 
haar beleid en daarom verboden zij haar leden om 
werkzaamheden te verrichten voor Hulp aan Spanje. De beide 
partijen konden echter niet voorkomen dat steeds meer leden 
betrokken raakten bij het comité. Uiteindelijk vindt er toch een 
kleine samenwerking plaats tussen de SDAP en het comité Hulp 
aan Spanje. De SDAP had namelijk de 'Commissie voor 
Huisvesting van Spaanse Kinderen' in het leven geroepen. Het 
comité richtte zich op kinderen die het slachtoffer zijn geworden 
van het oorlogsgeweld in Spanje en vond een bondgenoot in 
Hulp aan Spanje. Andere samenwerkingsverbanden met het 
comité zijn onder andere van de 'Medisch hygiënische 
Commissie', die medische hulp heeft aangeboden, en de Bond 
van Kunstenaars ter Verdediging van de Kultuur. De Bond van 
Kunstenaars was al op eigen initiatief bezig geweest met steun 
aan de Spaanse republiek. Zij was onder andere betrokken bij 
de oprichting van het Nederlands Kindertehuis Picana.  Het 
werk van het comité bestaat vooral uit het geven van materiële 
en financiële steun. Als de burgeroorlog op zijn einde loopt 
wordt met ingang van 11 juni 1939 het comité Hulp aan Spanje 
ontbonden. Echter de betrokken organisaties gooien het bijltje 
er niet bij neer maar richten een nieuwe organisatie op: 
Commissie tot Steun aan Oorlogsslachtoffers van het fascisme. 
Een lang leven was deze commissie niet beschoren, want in mei 
1940 vallen de nazi's Nederland binnen en worden de leden zelf 
het slachtoffer van fascisme. 
Noot:
(1) Zie www.grenzeloos.org
Gebruikte literatuur:
Anneke van Baalen, Marijke Ekelschot, Geschiedenis van de 
vrouwentoekomst (3e druk, Amsterdam, 1982).
Ger Harmsen, Blauwe en rode jeugd, ontstaan, ontwikkeling en 
teruggang van de Nederlandse jeugdbeweging tussen 1853 en 
1940 (Assen, 1961).
Raket, Rood Rotterdam in de jaren '30 (Rotterdam, 1984).
Jan-Jaap Flinterman, Antifascisme in de jaren dertig, De CPN 
en de solidariteitsbeweging met de Spaanse Republiek in 
Nederland (1936-1939) (Amsterdam, 1985) pagina 9 t/m. 54.
Andre Gerrits, Antifascisme in de jaren dertig, Solidariteit 
zonder eenheidsfront. De Internationale Rode Hulp in 
Nederland, 1925-1938 (Amsterdam, 1985) pagina 55 t/m. 80.
Redactiecollectief De Vrije, Revolutie en Burgeroorlog, Spanje 
na 19 juli 1936 (Amsterdam, 1986).
Wolfgang Abendroth, Over het fascisme, de arbeidersbeweging 
ten tijde van de heerschappij van het fascisme (Nijmegen, 1969).
Hans Dankaart e.a., De oorlog begon in Spanje, Nederlanders 
in de Spaanse burgeroorlog 1936-1939, De burgeroorlog. Een 
Spaans en Europees conflict; De weg naar Spanje; 'Een gezond 
verstand en een warm hart.' Medische vrijwilligers in Spanje. 
(Amsterdam, 1985) pagina 14 t/m. 59 en pagina 120 t/m. 131.
Hans Berendsen, Rik Weeda. Uit de vonk zal de vlam oplaaien 
(Poesjkin). Een analyse van de aktiviteiten en ideeën van de 
humanistisch-socialistische verzetsgroep rondom het illegale
verzetsblad De Vonk, 1940-1945 (Groningen, 1980)