Geschiedenis van het Vlaams-nationalisme (2)
'Den grooten oorlog'
Waar de prille Vlaamse Beweging omstreeks de eeuwwisseling
ook progressieve aanhangers kende, wordt de beweging in de loop
naar WOI steeds rechtser. Volgens historicus Marc Reynebeau valt
deze ruk naar rechts deels te verklaren door de algehele verrechtsing
van het Belgische politieke spectrum aan de vooravond van
"den Grooten Oorlog". WOI en de Duitse bezetting verdeelden
de Vlaamse Beweging bovendien in verschillende strekkingen, die
nu ook letterlijk aan tegenovergestelde zijden van de loopgraven
stonden.
Den grooten oorlog
waarbij het Belgische leger zich, na de val van Antwerpen,
had teruggetrokken achter de rivier de IJzer (in West-Vlaanderen).
Daar slaagde het Belgische leger erin om enkele strategische
sluizen open te zetten, zodat de IJzervlakte onder water kwam te
staan, waardoor het Duitse leger vastliep. Achter de IJzerlinie zouden
Belgische, Franse en Britse (maar ook Congolese soldaten en
zelfs Chinese koelies) gedurende vier rampzalige jaren het Duitse
leger aan de overkant bevechten, een uitzichtloze stellingenoorlog
die vele tienduizenden mensenlevens eiste (o.a. door het gebruik
toen gemist hebben, was trouwens ene Adolf Hitler. De
Talloze landgenoten vluchtten naar het neutrale Nederland
en naar Frankrijk of Engeland, van waaruit diverse oorlogskranten
gedrukt werden en van waaruit het Belgische leger achter de IJzer
bereikt kon worden. De Belgische regering verbleef ondertussen
in ballingschap in Le Havre, waar deze het land verder probeerde
te regeren. De Belgische politieke partijen sloten bij het uitbreken
van de oorlog een "godsvrede" af: alle politieke meningsverschillen,
inclusief spanningen tussen Vlamingen en Walen, werden
in de koelkast gezet tot na de oorlog, zodat er eensgezind kon
gestreden worden tegen de Duitse bezetter. De Vlaamse Beweging
bleef de Belgische regering voor een groot deel trouw, hoewel de
Flamenpolitik van de Duitsers de beweging intern ernstig verdeelde.
Aktivisten, namelijk hun kans om tot een
onafhankelijke Vlaamse staat te komen, die
ze naar het einde van de oorlog ook uitriepen.
Niet alle delen van de prille "Vlaamse
Beweging" gingen echter over tot collaboratie,
genoemd en een derde deel streed mee tegen de Duitse
bezetter achter het IJzerfront, onder hen ook de zogenaamde
Frontbeweging. In het kader van een onderzoeksblad naar
extreemrechts wordt in dit artikel vooral de collaborerende tak van
de Vlaamse Beweging belicht, nl. Aktivisten en Frontisten.
Flamenpolitiek en aktivisme
De Duitse bezetter probeerde tijdens WOI met zijn "Flamenpolitik"
de flaminganten voor zijn kar te spannen, een politiek-militaire
strategie die tijdens WOII herhaald zou worden. De Duitsers
meenden in de gefrustreerde Vlamingen immers "Germaanse"
bondgenoten te kunnen vinden in hun strijd tegen het "Latijnse"
Frankrijk. Toegevingen aan bepaalde Vlaamse verzuchtingen (zoals
een Nederlandstalige universiteit in Gent),
pasten perfect in de "verdeel-en-heers"-strategie van het toenmalige
Duitse bewind, dat het Franstalige overwicht
helpen. Achteraf gezien maken historici graag
ruzie over wat er nu precies gebeurd was
met dat collaborerende "aktivisme" van de Vlaamse Beweging. Volgens Hendrik Elias
(zelf collaborateur en o.a. VNV-leider tijdens WOII) was het aktivisme
een "onderdeel van de traditionele Vlaamse Beweging". Anderen
historici menen er dan weer "een vreemd gewas" in te zien, een
"kunstmatig onderdeel van de Duitse veroveringspolitiek". (1) Vast staat
dat de collaboratie van de aktivisten niet op veel sympathie kon
rekenen bij de rest van de bevolking en dat ze zonder Duitse
steun hun slag nooit hadden kunnen thuishalen. De aktivistische
verwezenlijkingen, de vernederlandsing van de Gentse universiteit
zouden na de oorlog meteen terug afgeschaft worden.
Al in oktober 1914, amper enkele dagen nadat de stad ingenomen
was door de Duitsers, ontstond in Gent een eerste collaborerende
organisatie Jong Vlaanderen genaamd. De organisatie werd geleid
door de Nederlandse dominee Jan Derk Domela Nieuwenhuis
Nyegaard (familie van, maar niet te verwarren met de bekende
christen-anarchist). De groep wou via aansluiting bij Duitsland tot
een onafhankelijk Vlaanderen komen, binnen een groot Germaans
rijk (van Hollandsche, Skandinaafssche en Duitsche landen"). In
een brief "Aan Duitschland" van 30 oktober 1914 maakte Jong
Vlaanderen haar "wensch" bekend. "In de hoop dat in de naaste
toekomst de Germaansche Stam zijn overwicht in Europa handhaven
zal, dat bij het herzien der landkaarten en de van Germaansch standpunt
noodzakelijke aanhechting van de Nederlandsch sprekende gedeelten van
oorlog het Vlaamsche Volk voortaan bevrijd worden zal van allen
rechtstreekschen en onrechtstreekschen romaanschen invloed," zo begint
de (tamelijk onleesbare) brief. Waarna de wensen geformuleerd
worden, zoals Nederlands als eerste taal in het hele onderwijs (met
Vlaming natuurlijk onverschillig is". (2) Dit viel niet in Duitse dovemansoren.
De Duitse contactpersoon voor Jong Vlaanderen was
de Duitse Nederlander Hermann Wirth (die later "Ahnenerbe"
mee oprichtte, het SS-onderzoeksproject naar het "Arische ras").
Met zijn steun begon Jong Vlaanderen in februari 1915 de oorlogskrant
De Vlaamsche Post. Jong Vlaanderen stuitte onmiddellijk
op verzet, buiten, maar ook binnen de Vlaamse Beweging, zo
stuurde de hoofdredacteur van de Vlaamsgezinde krant De Witte
Kaproen een brief aan al haar lezers met de boodschap: "Trouwe
Vlamingen opgepast voor de verraders! Werkt De Vlaamsche Post
tegen!" En ook die boodschap viel in bezet Gent niet in dovemans
oren. Op collaboratiegebied beten enkele Gentenaren dus de spits
af, maar ook in Brussel en Antwerpen ontstonden al snel collaborerende
groepen. Vermeldenswaardig is daarbij de (nog steeds door
"bekende" flamingant die openlijk overging tot collaboratie (van
Jong Vlaanderen werd immers smalend gezegd dat het om "nog
baardeloze" en "door een Nederlander misleide" jongens ging).
De slag om de Gentse universiteit
De vernederlandsing van de Gentse Hogeschool (tot dan toe werd
aan universiteiten uitsluitend in het Frans onderwezen) was een
vooroorlogse eis van de Vlaamse Beweging (die toen de eerste afgestudeerden
kende van ondertussen "vernederlandste" middelbare
scholen) en deze werd door veel Vlamingen gezien als een rechtvaardige
zaak. Met de nuance dat universitair onderwijs aan het
begin van de 20ste eeuw sowieso een elitair
probleem was, daar de meerderheid van de
bevolking toen nog maar amper naar de lagere
school ging, laat staan het middelbaar onderwijs
volgde (de leerplicht tot 14 jaar werd
pas in 1914 ingevoerd, daarvoor mochten
armere kinderen gewoon mee gaan werken). Maar goed, "een
recht blijft een recht, ook al komt het van de duivel," meenden
de aktivisten, maar daar was dus niet iedereen het mee eens. De
Duitse Flamenpolitik speelde hier handig op in door in oktober
1916 de Gentse Hogeschool als Vlaamse Hogeschool te heropenen
(aan het begin van de oorlog waren de lessen gestaakt). Die hele
heropening van de door de Duitsers bezette universiteit liep door
de afkeer van de bevolking niet van een leien dakje. De deportatie
van twee professoren had al behoorlijk wat antipathie gewekt en
de Duitsers hadden in eerste instantie behoorlijk wat moeite om
professoren en studenten te vinden. Bij de opening waren (afhankelijk
en Nederland geronseld met studiebeurzen, vrijstellingen van verplichte
tewerkstelling, extra rantsoenen en extraatjes zoals "fuifjes
waar de champagne overvloedig geschonken werd". (3) De studenten
werden door de Gentse bevolking "vijandig bejegend": naast een
pet behoorde een "knuppel" (of wandelstok) tot hun traditionele
uitrusting en er werd zelfs verteld dat ze toestemming hadden
gekregen om een revolver te dragen om zich tegen aanvallen te
verdedigen. (4) Voor de gewone bevolking betekende de bezetting
immers doffe ellende en veel jongemannen waren of gaan vechten
aan 't IJzerfront of door de Duitsers als dwangarbeiders gedeporteerd
naar Duitse werkkampen. De aktivisten wilden overigens
ook in Duitse krijgsgevangenkampen nieuwe studenten gaan ronselen,
maar dat vond de Duitse bezetter dan weer een brug te ver.
Hoe dan ook, zodra de oorlog voorbij was, werd de Vlaamse vlag
van het universiteitsgebouw gehaald en werd de vooroorlogse situatie
hersteld. Wel beloofde de koning aan de Vlamingen dat ze wel
degelijk een Nederlandstalige universiteit zouden krijgen. Maar
dat zou uiteindelijk pas in 1930 definitief het geval worden (5)
De verraad van Vlaanderen
In 1917 werd op aansporen van Duitsland vanuit aktivistische kringen
de "Raad van Vlaanderen" opgericht, een organisatie die zichzelf
spilfiguren was August Borms. De Raad wou via onderhandelingen
met Duitsland een regeling treffen over het
onafhankelijkheid van Vlaanderen na de oorlog.
Wat de Raad misschien niet goed besefte
was dat Duitsland toen al geheime vredesonderhandelingen
was begonnen met de geallieerde mogendheden
en dat ze dus in feite maar weinig oren hadden
naar de eisen van een marginaal clubje flaminganten. (6) De Raad van Vlaanderen
diende voor Duitsland eenvoudigweg als pasmunt tijdens de vredesonderhandelingen,
en dat in het kader van "het zelfbeschikkingsrecht
der volkeren" zoals dat toen gepredikt werd door de
Amerikaanse president Wilson. Duitsland had een orgaan nodig
dat "namens Vlaanderen" aan de internationale gemeenschap kon
tonen dat Duitsland het goed ophad met die verdrukte volkeren
geheime delegatie van zeven man (waaronder Borms en Tack)
naar Berlijn te sturen om er zichzelf voor te stellen aan de Duitse
rijkskanselier (3 maart 1917). De kanselier beloofde de delegatie
van Vlaanderen paste immers niet in de Duitse plannen) en dat hij
na de oorlog de "vrije ontwikkeling van het Vlaamse volk" zou
blijven beschermen. Tot pijnlijke verrassing van de Raad lieten
de Duitsers de bijeenkomst in Berlijn de dag erna met foto's en
de namenlijst van de gedelegeerden in de pers verschijnen. Oeps.
de "bieravond" waarmee de Vlaams-Duitse verbroedering werd
afgesloten, bepaald als "landsverraad" werd beschouwd (om het
mild uit te drukken). De aktivisten konden het, kortom, van dan
af echt wel vergeten. De "Franskiljons" (Franstalige Vlamingen)
smulden ondertussen van de ontstane commotie en meldden met
genoegen dat ze na de reis naar Berlijn Antwerpse arbeiders op
straat hadden horen zeggen: "Ik wil geen Vlaming meer zijn." (8)
De Raad van Vlaanderen zat in zak en as, maar
besloot ondanks interne twisten door te zetten.
Op 22 december 1917 riep de Raad de politieke
zelfstandigheid van Vlaanderen uit. Om
zichzelf als embryonale Vlaamse regering toch
enige legitimiteit te geven, organiseerde de
Raad begin 1918 verschillende betogingen
en "volksraadplegingen" (een "kiescampagne" waarop handtekeningen
werden verzameld voor de verschillende kandidaten van
de Raad). Op 20 januari 1918 riep de Brusselse afdeling van Jong
Vlaanderen alle Vlamingen op tot een "Plechtige betoging" aan
de Alhambra Schouwburg in Brussel, waarop door Borms en de
zijnen nogmaals de "zelfstandigheid van Vlaanderen" uitgeroepen
werd. De zondag erna was het de beurt aan Gent om "naar de
stembus" te gaan, daarna volgden Leuven en Antwerpen. Volgens
aktivistische bronnen zouden in Gent 6000 tot 10.000 mensen
deelgenomen hebben aan de door het Duitse leger beschermde
stoet naar de Vrijdagsmarkt. Tegenstanders houden het op 1.300
deelnemers. Of op stilzwijgende toeschouwers. Of zoals een
journalist van de socialistische Vooruit het in zijn oorlogsdagboek
verwoorde: "Dat ze die bandietenbende van de Raad van Vlaanderen
rondom". (9) Of nog, zoals gehoord in De Hel: "Die lafaards van
ge ze niet doodsmijten!" Grappig detail was dat iemand het podium
op de Vrijdagsmarkt gesaboteerd had, zodat een vlaggendrager er
doorheen zakte. Na de "zegeronde" van de aktivisten maakten
deze echter gebruik van het momentum om de macht in Gent
over te nemen. Burgemeester Braun en enkele schepen werden
door de Duitsers gedeporteerd en vervangen door Duitsers en
aktivisten. Gent werd zo de enige plek waar ze daadwerkelijk
enige macht kregen. Burgemeester Braun en en deel van het schepencollege
werden door de Duitsers gedeporteerd en vervangen
door Duitsers en aktivisten. Gent werd zo de enige plek waar de
Aktivisten daadwerkelijk enige macht kregen.
In Antwerpen kwam het tijdens de daaropvolgende aktivistische
parade tot zware gevechten met tegenbetogers. De meeting in
Mechelen mislukte omdat de zaal was bezet door tegenstanders
en in Tienen beletten tegenbetogers de spreker om naar de zaal te
gaan. Na de verkiezingsmeeting in Brugge, maakten de Duitsers
ten slotte zelf een einde aan de "kiescampagne" van de Raad.
was in eerste instantie een vooroorlogse eis geweest van de "Waalse
numerieke overgewicht van - doorgaans conservatieve en katholieke
- Vlamingen (dat was ontstaan na de invoering van het algemeen
meervoudig stemrecht voor mannen in 1893). De eis werd
vervolgens overgenomen door een deel van de Vlaamse Beweging
om daarna, o ironie, tijdens WOI doorgevoerd te worden door de
Duitse bezetter. Om tenslotte na WOI opnieuw opgeborgen te
worden, ten voordele van het unitaire Belgische vaderland. Maar
goed, de "bestuurlijke scheiding" was dus eveneens een eis van de
aktivisten en ook hier speelde de Duitse bezetter handig op in. De
zo'n administratieve catastrofe dat de Duitsers deze strategie in
WOII niet meer zouden herhalen. De druk op de ambtenaren was
groot, de Belgische regering liet weten dat iedereen die meewerkte
na de oorlog "zwaar gestraft" zou worden, terwijl de Duitse bezetter
de eerste golf ontslagnemende ambtenaren liet deporteren. De
deportaties werkten echter averechts en de meerderheid van de
ambtenaren legde het werk neer, zodat de Duitsers de deportaties
wel moesten stoppen. Ook de bevolking boycotte mee, zo stuurde
men in Namen alle bestuurlijke correspondentie gewoon zoals
voorheen naar Brussel en kregen ze die weliswaar in een Vlaamse
omslag, maar netjes in 't Frans opgesteld, terug. (10)
Ondertussen in de loopgraven ...
Het Belgische leger bestond voor een groot deel uit Nederlandstalige
Belgen: de hardnekkige mythe zegt dat het om 80% Vlamingen
ging, andere historici zeggen dat het taalaandeel van de Vlamingen
60% betrof (maar laat dat de historici maar onderling uitvechten).
Vast staat dat het officierenkorps hoofdzakelijk Frans sprak (wat
leger. Bij het uitbreken van de oorlog werden er weliswaar verschillende
Vlamingen opgeleid in het lagere officierenkorps. Maar
tot nader order was het Frans de gangbare taal van bijvoorbeeld
instructieboeken of de bewegwijzering in de loopgraven. De
Vlaamse mythe wil dat de officieren hun bevelen uitsluitend in
het Frans gaven, gevolgd door de bekende zinsnede "Et pour les
wat uiteraard voor wrevel zal gezorgd hebben (voor zover te achterhalen
valt of die mythe historisch klopt). Flamingante bronnen
hebben het verder over een grof "misprijzen" van de Franstalige
officieren voor de "flamins". We kunnen ons alleszins wel voorstellen
dat naarmate de oorlog voortsleepte en de aktivistische
collaboratie bekend raakte, sommige Franstalige officieren de
Vlamingen begonnen te bestempelen als onbetrouwbare "halve
Duitsers". Als voorbeeld van het onrecht t.o.v. de Vlaamse soldaten
wordt de Gentse student Piet van Rossem wel eens aangehaald.
Deze antwoordde bij de naamafroeping met "aanwezig" in plaats
zullen zeer zeker bestaan hebben, maar of het altijd zo cru
was in dat Belgische leger, we weten het eerlijk gezegd niet. We
gebruiken het woord "mythe" omdat andere (niet-nationalistische)
historici stellen dat het flamingantisme onder de frontsoldaten
achteraf sterk overdreven is geweest. Of zoals een flamingant aan
het front het zelf schreef: "Hij die hier ploetert in het slijk die kan het
weinig schelen of zijn officieren hem in het Frans of in het Vlaams de dood
injagen." En nog mooier, over het gebrek aan vaderlandsliefde bij
de gedemoraliseerde Belgische soldaten: "Mijn vader heeft geen land,
tenzij dat in moeders bloempotten." (11) Vast staat dat het smartelijke
einde van ontelbare Vlaamse frontsoldaten, of ze dat nu wouden
of niet, achteraf een symbool werd voor "de verdrukking van
Vlaanderen door de Belgische staat".
Dat neemt niet weg dat er wel degelijk sprake was van flamingantisme
in de loopgraven. De slogan "Hier ons bloed, wanneer ons recht?" (met rode verf op de
pomp van Merkem geschilderd) was een niet mis te verstane boodschap vanuit de
loopgraven. Het flamingantisme kristalliseerde zich rond verschillende
culturele organisaties en studiekringen die opgericht werden door Vlaamsgezinde katholieken
en hoger opgeleiden (priesters en aalmoezeniers, brancardiers en studenten), die zich, vaak na een omweg via Nederland, eveneens
als vrijwilliger voor het leger gemeld hadden. Deze gezelschappen
van de oprichters was de Vlaams-nationalistische priester Cyriel
Verschaeve (die tijdens WOII opnieuw in de collaboratie zou
gaan). Het doel van die culturele gezelschappen (zoals toneelverenigingen)
bestond er ondermeer in de "zedeloosheid" in de loopgraven
en weg van de hoertjes in Parijs te houden, in plaats daarvan
mochten de jongens bidden en zedige correspondenties aangaan
met respectabele Vlaamse vrouwen). Maar ook de "Vlaamse zaak"
werd binnen allerlei studiekringen hoog in het vaandel gedragen.
De eisen van wat later de "Frontbeweging" zou worden waren
in eerste instantie zaken zoals het toepassen van de taalwetgeving
en het oprichten van aparte Waalse en Vlaamse regimenten. Maar
onder invloed van het aktivisme zouden daar al snel eisen voor
een Vlaams bestuur in Vlaanderen en het behoud van de Vlaamse
universiteit in Gent bijkomen. De legerleiding rook muiterij in de
rangen en na verloop van tijd werden Vlaamsgezinde blaadjes aan
het front gecensureerd en/of verboden en
ook de Vlaamsgezinde "studiekringen" werden
in 1917 verboden. Openlijke flaminganten
kregen steeds vaker tuchtstraffen. De
Frontbeweging zette haar activiteiten clandestien
verder. De Frontisten organiseerden
onder meer nachtelijke plakacties en schreven
open brieven aan de koning, waarin het
gebruik van het Nederlands in het leger gevraagd werd, maar ook
zelfbestuur voor Vlaanderen na de oorlog. De Frontbeweging begon,
naar eigen zeggen, haar hoop op de Belgische koning uiteindelijk
te verliezen en een aantal militairen achtten het nodig contact op
te nemen met de Duitsers en vervolgens met de aktivisten. Daartoe
werden in de lente van 1918 een eerste delegatie overlopers o.l.v.
Jules Charpentier naar de overkant van het front gestuurd, waar
ze hartelijk verwelkomd werden door de Duitse militaire inlichtingendienst.
De overlopers brachten de boodschap mee dat de
Frontbeweging op gelegen moment in opstand zou komen tegen
de Belgische regering om de aktivistische verwezenlijkingen te
beschermen. (12) Het Duitse leger hechtte weinig geloof aan die
opstand, maar zag wel de enorme propagandamogelijkheden in.
Als Vlaamse soldaten aan het front, die tegen de Duitsers vochten,
openlijk de kant van de Duitsers zouden kiezen, dan zou dat in
de weigerachtige bevolking daar immers doen "inzien" dat "de
Duitse bezetter meer deed voor de Vlamingen dan de Belgische regering".
(13) Na het verklikken van informatie over de Belgische linies,
brachten de Duitsers de Frontisten in contact met de leiders van
het Aktivisme en met De Raad van Vlaanderen. Waarna de propagandaoorlog
nieuwe dimensies aannam en de Vlaamse soldaten in
clandestiene bladen en pamfletten massaal werden opgeroepen om
loopgraven toch op enige navolging kon rekenen. Na de oorlog
zijn Duitse spandoeken en plakkaten gevonden met boodschappen
zoals: "Vlaamen komt maar over. De Duitsche schieten niet." En
groepjes Belgische soldaten te schieten
die eruit zagen alsof ze wouden overlopen. Het
Belgische leger reageerde met zalven (taaltoegevingen)
en slaan (deserteurs moesten neergeschoten worden),
maar toen was de oorlog al bijna gedaan...
Monopolisering IJzerbedevaart
Het Gentse dagblad Vooruit klaagde op 31 augustus 1937
de katholieke monopolisering van de IJzerbedevaart
aan: "Het grieft ons diep te spreken over dat sjollen
met Vlaamse doden, waarvan zonder enige twijfel
de overgrote meerderheid werkjongens waren. Het
was gedurende al de vorige jaren reeds erg, dat al de
vrijzinnigen brutaal uitgesloten werden van de jaarlijkse
dodenhulde. (..) Maar de perken zijn te buiten
gegaan. De IJzerbedevaart is ontaard in een politieke
manifestatie die vloekt met de herinnering van de
jaarlijkse dodenhulde (..) Als er jongens zijn gevallen
onder de leuze 'Vlaanderen voor Christus', wat evenwel
nog niet betekent 'Vlaanderen voor het Vlaamsnationaal
fascisme', dan ontbloten wij eerbiedig het
hoofd voor die helden. Maar handen af van de onzen!"
Grafzerk met "Alles Voor Vlaanderen, Vlaanderen Voor Kristus"
|
| |
AVV-VVK: "Sjollen met Vlaamse doden"
Een andere Vlaamsgezinde actie die voor altijd de geschiedenis in
zou gaan, was deze van de zogenaamde "Heldenhuldekruisjes".
alle gesneuvelde Belgische soldaten, dus ook de Nederlandstalige,
een grafzerkje kregen met een Franstalig opschrift. Daarom
besloten een aantal militairen in 1916 om een Vlaams grafkruis
te maken. De Vlaams-Ierse soldaat en kunstenaar Joe English
ontwierp daartoe een Keltisch grafkruis met daarop de kruisvormige
letters AVV-VVK ("Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor
een 800-tal van deze "Vlaamsgezinde" grafzerken plaatsen,
die de soldaten onderling bekostigden. De zerkjes zorgden voor
afkerige reacties, zo werden in februari 1918 op een militaire
begraafplaats de AVV-VVK-letters van verschillende zerken dichtgesmeerd
met cement. De nacht erop schilderden flaminganten ze
er weer over. En zo ging de slag om de doden verder. Uiteindelijk
en de heldehuldezerkjes werden weggehaald en/of vernietigd. Het
meer als protest hiertegen werd in 1928 in Diksmuide begonnen
aan de bouw van de (eerste) IJzertoren, naar hetzelfde model als
de oude grafzerken. Cyriel Verschaeve legde de eerste steen en de
tekst
"Hier liggen hun lijken als zaden in 't zand, hoop op den oogst,
o Vlaanderenland" is van zijn hand. Sinds 1920 werden de Vlaamse
doden uit de eerste WOI jaarlijks al herdacht met een bedevaart.
Naast een dodenmis is de IJzerbedevaart ook altijd al een politieke
manifestatie geweest waarin, in navolging van de Frontbeweging,
gepleit wordt voor meer Vlaamse autonomie. De IJzertoren is echter
vooral bekend als vredesmonument. De jaarlijkse IJzerbedevaart
blijft ook nu nog, ondanks een bijzonder kwalijke geschiedenis van
collaboratie tijdens WOII en de recentere massale aanwezigheid
van extreemrechts, een belangrijke hoogmis voor Vlaams-nationalisten.
Meer over het tumultueuze leven van de IJzertoren leest u
in de volgende episode.
Noten:
(1) WILS Lode. Flamenpolitik en Aktivisme. Davidsfonds, Leuven, 1974, p.272.
(2) VANACKER Daniel. Het Aktivistische Avontuur. Stichting Mens en Kultuur,
Gent, 1991, p.29.
(3) WILS, o.c., p.167.
(4) VANACKER, o.c., p.141.
(5) In 1923 was de universiteit al gedeeltelijk vernederlandst, de zogenaamde
"Nolfbarak". De eerste rector van de volledig Nederlandse universiteit was
August Vermeylen. De socialistische beweging kreeg als dank voor de inzet aan
het front in 1918 het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen cadeau van
de Belgische staat, de vrouwen moesten nog wachten tot na WOII.
(6) Duitse documenten tonen aan dat verschillende Duitse officieren de activisten
zelf als "landverraders" beschouwden. WILS, o.c., p.221.
(7) WILS, o.c., pp.193-194.
(8) WILS, o.c, pp.204-205.
(9) VANACKER, o.c., p.224.
(10) WILS, o.c., pp.201-207.
(11) REYNEBEAU Marc. Het klauwen van de leeuw. Van Halewijck, 1995, p.38
en pp.171-172.
(12) IJZERBEDEVAARTCOMITE, Nieuwe Museumgids IJzertoren, Diksmuide,
2010, p.18.
(uit: Alert!, nummer 4, december 2010. Alert! is een uitgave van de Anti-Fascistische Actie Nederland - AFA)