fels!

Nog een ketters artikel

In de laatste nummers van de Interim zijn diverse stukken van Heinz Schenk gepubliceerd, helaas zonder dat er daardoor een intensieve discussie op gang gekomen is. In ieder geval niet wat betreft de respons in de Interim, als je de lompe polemiek van de redactie of de hulpeloze instemming van Roy Black buiten beschouwing laat. Black is van mening dat er nog concreet dingen kunnen veranderen. Zijn opvatting is dat er buiten de autonomen geen andere maatschappelijke kracht van betekenis in zicht is. Deze denktrant is karakteristiek voor alle autonomen met wie ik tot nog toe over de Heinz-Schenk-stukken heb gediscussieerd en die 'in principe' instemmen met de kritiek. Het principiële van Heinz' kritiek ligt echter juist in het argument van de absolute noodzakelijkheid van een niet meer 'autonome' revolutionaire politiek. Deze noodzakelijkheid wordt echter door de meesten uit onzekerheid (Met wie willen jullie dat dan doen) of uit traditionalisme ontkend.

Ik zou willen proberen om de noodzaak van een werkelijke breuk nog eens te onderstrepen en wel aan de hand van de 'autonome principes', die een kameraad in de Interim nr. 165 heeft samengesteld. Deze geven in het kort namelijk een goede schets van wezenlijke delen van de autonome ideologie (want ondanks hun heterogeniteit hebben ze een zekere ideologie, al ontkennen ze dat graag):

1. Geen samenwerking met wouten, media, partijen en/of dogmatische - tot en met stalinistisch georiënteerde groepen.
Dit gebod komt, aldus de kameraad, voort uit 'het heldere inzicht in de machtsstructuren van dit systeem'. Zo duidelijk kan dit inzicht echter niet zijn, als de cops als structureel geweld worden opgevat, 'net zoals Gropiustadt etc'. De wouten zijn echter juist het meest manifeste onderdeel van het respressieapparaat dat de heersende klasse gebruikt voor de bescherming van haar belangen (aan knuppels hoef ik, denk ik, niemand te herinneren). Gropiustadt vertegenwoordigt aan de andere kant de omzetting van de goederenideologie van het kapitalisme: zij is ëën van de makkelijkste en goedkoopste manieren om het goed 'arbeidskracht' (mensen dus) op te slaan - een deel dus van het 'structurele geweld' als men perse dit begripwil gebruiken. helaas verklaren begrippen als deze het kapitalistische systeem uiteindelijk überhaupt niet. Net zo min is het overzicht op de instituties, zoals de kameraad zich dat heeft voorgenomen, een 'verklaring' van het systeem; het geeft hoogstens inhoud aan het alom geliefde scheldwoord 'klotesysteem'.
Hoewel revolutionairen natuurlijk inderdaad niet met het repressieapparaat kunnen samenwerken, zouden ze de tegenstellingen, die er in het burgerlijke kamp zijn (bijvoorbeeld binnen de partijen of in de media), beslist ten eigen voordele moeten uitbuiten. Dat doen de autonomen gedeeltelijk ook, zonder dat weliswaar in een strategie in te bedden: zo is bijvoorbeeld de taz (Tageszeitung) ondanks alle leugenachtige berichtgeving door de heterogeniteit van de medewerkers nog steeds een bruikbare infrastructuur voor veel autonome activiteiten. En zo is ook de AL (Alternative Liste) lang een bondgenoot geweest bij het doorzetten van concrete eisen.
De morele afbakening vervangt echter in het autonome debat al te vaak een op een analyse gebaseerde afwijzing respectievelijk tactische samenwerking. Aan de ene kant worden er dus morele principes geformuleerd (voor het culturele terrein heeft Heinz Schenk dat al uitstekend uit de doeken gedaan), aan de andere kant zegt onze kameraad:

2. 'We zien ons zelf niet als rationalisten, als propagandisten en als betweters. Dat wil zeggen dat we geen vertegenwoordigingspolitiek en -strijd voeren.'
Aan het elitaire bewustzijn van de autonome sien heeft Heinz Schenk al genoeg aandacht geschonken. De feiten - de ronduit moralistische wijsvinger in de richting van de zogenoemde 'normalen', maar evengoed ook naar de kameraden toe, ontmaskeren dit punt net zo als het gehate woord: propaganda .
Propaganda hebben de autonomen altijd bedreven. Ze werden revolutionairen in een maatschappij waarin het kapitaal de culturele hegemonie heeft in alle leefsferen. Een samenleving waarin de mens alleen maar iets waard is als inwisselbaar goed respectievelijk als consument van produkten. Dit wordt door de massa's in de imperialistische centra kritiekloos geaccepteerd, massa's die voor de instandhouding van het systeem ook zonder enige twijfel nodig zijn.
Wat revolutionaire propaganda echter moet onderscheiden van de autonome missiedrang, zoals Heinz Schenk het heeft uitgedrukt, is dat zij de verschillende werkelijkheden/ bewustzijnen van mensen niet slechts waarneemt, maar deze ook respecteert. Iedere revolutionair zou zondermeer mensen moet beleren, maar tegelijkertijd ook altijd bereid moeten zijn om van hen te leren. Want hij/zij heeft immers als revolutionair slechts een bepaalde ervaringsschat en een door zijn/haar sociale werkelijkheid bepaald bewustzijn (veel autonomen zijn bijvoorbeeld kleinburgerlijk - ik ook - hoewel we dat niet graag zouden toegeven, en daarentegen maar al te graag aan anderen toeschrijven.)

3. 'Onze strijdmiddelen en -methodes bepalen we zelf. De breedte ervan laat zich altijd afmeten aan datgene wat we gemeenschappelijk willen bereiken. Van het uit tactische overwegingen onderhandelen tot en met de militante strijd is alles mogelijk. Logischerwijs voeren we geen geweldsdiscussie: alle verzetsvormen zijn toegestaan, maar moeten zich wel oriënteren op een gemeenschappelijke wil.'

De trots die uit dit autonome dogma spreekt, is niet te miskennen - de wil tot handhaving van het militantiefetisjisme tegen opzichte van de 'peace'-types. Dit omdat de militantie door een gebrek aan een dialectische analyse van de werkelijkheid en een daarop gebouwde revolutionaire strategie ook praktisch gezien de enige betrouwbare afbakening van het reformisme belooft.
Revolutionaire politiek zal altijd geweld gebruiken, maar dat is toch een fundamenteel ander geweld dan het repressieve geweld van het te bevechten systeem van het moment. Om deze verklaring zullen we nooit heen komen. Geweld is alleen maar een noodzakelijk middel om in bepaalde situaties een doel te bereiken (en dat is dus niet: het doel zèlf). In die hoedanigheid is het - zoals alle andere onderdelen van revolutionaire politiek - onderworpen aan de discussie. Een revolutionair proces wordt uiteindelijk alleen maar door de werking van tegenstellingen dialectisch. Door discussies te tabuïseren worden deze tegenstellingen onderdrukt (en waar dat toe leidt, heeft de USSR ons laten zien).
Natuurlijk moeten revolutionairen bepalen met wie ze praten, met wie ze samen willen strijden: dat hangt af van de objectieve verhoudingen waarin we leven en niet van een diffuus 'willen'. Dit gemeenschappelijke willen is namelijk niet meer dan een autonome mythe, hoewel een voor ons zeer bekende kameraad van mening is:

4. 'Van het goedkeuren van hiërarchiën en leiders kan natuurlijk nooit sprake zijn ...'
De moeder van deze gedachte/ dit dogma is de vijandigheid van de autonomen ten aanzien van (enige vorm van) organisatie. Daarbij stellen zij zich hiërarchiën en leiders bij voorkeur voor als kwaadaardige communisten met veel onderscheidingen, een plaats in het centraal comité en lange titels.
Dat leidt simpelweg tot een gigantisch zelfbedrog: in de praktijk staan boven aan in de autonome bewonderings-/mythologiseringsschaal onbetwist de bewapende strijders (RAF, RZ...). Men bedankt hen voor een goed geslaagde aanslag (in 1989 bijvoorbeeld op de muren van de FU na de aanslag op Herrhausen), maar men bekritiseert de strategie van de helden niet - misschien wel afzonderlijke acties en discussiestukken, maar dan alleen op zichzelf beschouwd.
Onder de autonomen zèlf bestaat er ook een zekere vorm van hiërarchie. Dat is het exacte spiegelbeeld van de vijand in de vorm van de communistische functionaris, maar evengoed niet minder effectief. Je kan deze activisten, het in feite leidinggevende deel van de autonomen ook de 'Centrale Kliek' (CK) noemen. Binnen de structuurloze sien zijn er namelijk mensen die door langdurig te werken erkenning verworven hebben. Op grote vergaderingen is hùn woord bepalend, zíj voeren op besloten wijze de beslissende discussies voor de dagelijkse politieke praktijk (en doen dit dus niet in het autonome medium Interim). Ze zijn bij enkelen wel bekend, maar de doorsnee autonoom kent ze niet (om nog maar niet te spreken van de fracties waarin ze zijn opgesplitst - geografisch/ruimtelijk alsook ideologisch). De CK blijft dus meestal ongrijpbaar en is dus ook niet te bekritiseren.
Het meest favoriete antwoord op zulke/mijn kritiek is: 'Jij bent toch ook deel van iets, jij kunt toch ook zoals ik...' Fout; als nog bijna niemand mij kent, dan kan ik dat niet: ik moet mij eerst profileren, ik moet eerst prestaties laten zien (zoals overal in het kapitalisme), voordat er naar mij wordt geluisterd. Feitelijk gaat het om de handhaving van de eigen persoonlijkheid in het personele netwerk van kliekjes; individualistische strijd dus, in plaats van de deelname aan een collectief leerproces. Het is een kwestie van toeval of je ooit eens mensen uit de kliekjes leert kennen, mensen die iemand hun ervaringen op INDIVIDUELE wijze doorgeven - in de kapitalistische 'buitenwereld' noemen de 'normalen' zoiets gewoon 'vitamine B'.

Natuurlijk zullen er altijd mensen zijn in een revolutionaire beweging die meer ervaring hebben en mensen die er net nieuw zijn bijgekomen. Maar revolutionairen moeten er altijd aan werken om zelf kritiseerbaar/grijpbaar te zijn voor de kameraden en jongere/nieuwe mensen leiden naar de overname van verantwoordelijkheid. Het gaat revolutionairen om emancipatie en niet om profilering van het eigen ik en het werken achter de schermen.
De leus 'We hebben jullie moed nodig en jullie onze sluwheid' karakteriseert het dilemma, waar de kliekjespolitiek ons voor stelt. Verschillende ervaringen met theorie en praktijk worden in een hiërarchie ondergebracht en niet dialectisch verwerkt in een collectief proces. In plaats dat de tegenstellingen uitgedragen, er wederzijds van elkaar geleerd wordt, om samen tot een nieuwe betere, politiek te kunnen komen, zeikt men elkaar bij voorkeur af na zo'n ontmoedigende demonstratie als in Hoyerswerda. Dit, omdat men al zo lang náást elkaar politiek bedrijft. Met de algehele trend van het subjectivisme wordt het almaar moeilijker om een gemeenschappelijk proces op gang te houden.
'Functies' zijn niet principieel slecht. Ze moeten alleen helder omschreven, doorzichtig zijn, en in staat zijn te veranderen. Een kliekje is misschien duurzamer dan een rits titels (om niet verkeerd te worden begrepen: ik wil beide niet). Een revolutionaire beweging zou evenwel mensen moeten hebben die verantwoordelijkheid voor haar willen dragen (en deze ook weer afgeven, als dat nodig is) en zou met iedereen in een voortdurend discussieproces met moeten staan (door praktisch werk, door afvaardigingsstructuren en de media van de beweging). Om dit te realiseren moeten degenen die deze opgave beschouwen als fundamenteel, echter wèl iets volledig nieuws creëren.
'Door hun overtuigde revolutionaire houding, hun voorbeeldige daadkracht en hun onverbrekelijke trouw aan het internationale socialisme hebben ze werkelijk voldoende gepresteerd, wat onder zo verdomd moeilijke omstandigheden moest worden bereikt.
Het begint daar gevaarlijk te worden waar ze uit de nood een deugd maken, de door deze fatale omstandigheden aan hen opgedrongen tactiek nu theoretisch in alle structuren fixeren en het ter navolging willen aanbevelen aan het internationale proletariaat als het model voor de socialistische tactiek.'
(Rosa Luxemburg).

De Russische revolutionairen, de Lenin-Trotzki's, zoals Rosa zegt, hebben op dit punt het een en ander gemeen met de autonomen in Duitsland. In het beperkte kader van de BRD zijn zij tenslotte de enige relevante radicale kracht, die het Duitse imperialisme niet alleen ter discussie stelt, maar ook steeds in de praktijk probeert te bestrijden. Ze hebben echter verzuimd om vanuit hun beweging, die kan worden opgevat als de radicale afwijzing van de mislukte aanzet in de jaren zeventig van de K-groepen, een nieuwe organisatievorm te scheppen.
Onder de permanente aanvallen van buitenaf en dwang tot integratie in het systeem verheimelijken zij hun fouten (die ik allemaal zelf ook heb meegemaakt en ten dele nog steeds meemaak), verdedigen hun noodmodel tot in het uiterste en verheffen het tot voorbeeld voor revolutionair handelen (zie de kameraden uit de Interim nr. 165). Tot zover voor dit moment.

Roberto Blanco

back